In Interior Business #6 van maart 2018 stond een uitgebreid artikel over de roep om een keurmerk voor brandveilige meubels. In Nederland zijn geen vaste regels op dit gebied. Tijdens een bijeenkomst in februari van meubelfabrikanten en producenten van interieurbekleding bij SKH/SHR in Wageningen werd brandveiligheid besproken, net als akoestiek, Tested Quality voor meubelen via SHR en het initiatief STIP. Lees het gehele artikel nu gratis online.
Jacques Mertens is namens ingenieursbureau Peutz betrokken bij het geven van adviezen over brandveiligheid. Hij gaf een praktijkvoorbeeld van wat hem wordt gevraagd vanuit de projectinrichting: “We hebben stoelen nodig voor een wachtruimte die voldoen aan brandklasse A2. Kunnen jullie meten of de stoelen die we hebben uitgezocht daar aan voldoen?” Zijn reactie is dan: “Is dit zeker wat jullie willen, A2 voor een wachtruimte?” Hij legt uit waarom hij dit vraagt. “A2 is de op een na strengste klasse uit het Bouwbesluit en tamelijk zwaar voor een wachtruimte, zeker wanneer daar supervisie aanwezig is.” Hij legt uit hoe brandveiligheid in het Bouwbesluit wordt behandeld: hoofdstuk 7 bevat drie bepalingen die men zou kunnen toepassen op meubelen. Bepaling 7.4 gaat over de aankleding van een ruimte, bepaling 7.5 over inrichtingselementen en bepaling 7.10 gaat over restrisico’s. “Wat valt er onder aankleding? Verlichting, gordijnen, maar meubelen worden niet expliciet genoemd. Deze worden gezien als inventaris. Wat valt er onder inrichtingselementen? Balies, scheidingswanden en meubilair dat aan de wand is bevestigd, maar geen losse tafels en stoelen. Beursstands en podia vallen ook onder deze bepaling, maar niet het meubilair dat er op staat. Dan zou je het onder het kapstokartikel van restrisico kunnen scharen zonder verdere aanvullende eisen, maar feit is dat het Bouwbesluit geen rekening houdt met losstaand meubilair.”
Klasse A tot en met D
Hij wijst er op dat wanneer een fabrikant of klant toch iets van een normering zoekt voor losse stoelen, tafels, kasten en banken men het toch moet zoeken in artikel 7.5 van het Bouwbesluit: “Daar wordt een onderscheid gemaakt in brandwerendheid in klassen A tot en met D, waarbij A1, de hoogste klasse, steen of puur staal is dat dikker is dan 3,5 mm of dunner is dan 3,5 mm en verlijmd is aan een materiaal met klasse D. Klasse D is zelfs niet eens zelfdovend. Het is dus mogelijk om een meubel in A1 te maken, maar met een oppervlak dat klasse D is. Welke klasse is het dan? Of er is een A1 meubel maar het heeft een brandbare coating die deze klassering weer onderuit haalt.”
Het blijft moeizaam, maar waarom er tot nu toe geen aandacht is besteed aan een eenduidige normering hangt volgens Mertens samen met de risico inschatting: “In de meeste projecten wordt gevraagd naar meubilair dat voldoet aan A2, B of D. Dit hangt samen met de toepassing: is het een stadionstoeltje? A2. Wachtruimte in een zorginstelling? A2, want het kan gebeuren dat bij brand in een dergelijke ruimte mensen die slecht ter been zijn niet snel weg kunnen voordat het meubilair brand vat. Maar een wachtruimte op het gemeentehuis met toezicht? B of zelfs D.” Hij wijst op de in het Verenigd Koninkrijk ontwikkelde Single Burning Item test die in de rest van Europa wordt gevolgd, maar lastig toepasbaar is op losse meubelen: “Deze wordt, bijvoorbeeld, gebruikt voor wandbekleding en plafonds die gefixeerd zijn en een vlak oppervlak hebben. Dit zijn artikelen van een meter breed en anderhalve meter hoog, zonder noemenswaardige dikte en zonder geprofileerd oppervlak.” Wat indien er vlamvertragers in de stoffering worden gebruikt? “Het brandgedrag wordt gunstiger door een tragere vlamuitbreiding of een zelfdovend karakter, maar vlamvertragers bevatten vaak broom dat schadelijk is voor de gezondheid. Andere stoffen hopen zich vanuit vlamvertragers op in het lichaam, denk aan langdurige blootstelling via matrassen. Brandvertragers hebben ook een negatieve invloed op de levensduur van het materiaal.”
Optie
Hij wijst er op dat het testen met sigaretten in veel gevallen niet veel zin heeft: “Op kantoren en in horeca gelegenheden wordt niet meer gerookt. Dit geldt ook in overheidsgebouwen en zorginstellingen. Probeer nog maar eens een situatie te verzinnen waarbij meubelen en sigaretten bij elkaar komen, behalve bij mensen thuis. Bovendien worden sigaretten al jaren van zelfdovend papier gemaakt, dus alleen wanneer er actief gerookt en aangestoken wordt kan een sigaret leiden tot ontbranding, zoals bij vuurwerk.” Voor vuur ontstaan door sigaretten of kleine vuurbronnen bestaan overigens Europese normen (EN-1021 1 en 2 plus de Britse BS 5852) maar dit zijn ook algemene bouwnormen die niet specifiek zijn gericht op het interieur en op meubelen. “De Britse norm is nog het beste omdat er verschillende bronnen worden omschreven, zoals een sigaret, een aansteker en verschillende grootte in vlammen. Vertoont een sigaret op een meubel in of na de eerste 60 minuten slechts beperkt warmte, rook of gloeiing en is er geen intern smeulen meetbaar, dan herhaal je deze test en dan is het meubel volgens BS 5852 goedgekeurd. Neem dit besluit als de basis voor een mogelijk brandkeurmerk. Kijk daarbij ook naar het verschil in risico’s. Stadion? Hoog risico. Wonen? Laag risico.” Maar concreet beschouwd: er is in ons land geen dekkende regeling en dit leidt tot onduidelijkheid, wille keur en onnodig zware eisen. Meer eenduidigheid is gewenst, maar zolang de meubelindustrie, de opdrachtgevers en de overheid hun schouders ophalen gebeurt er niets. Mertens, tot slot: “Nu bestaan er in ons land al verschillen tussen de verschillende gemeenten in wat er verlangd wordt van meubilair wat betreft brandveiligheid. Dus mijn vraag aan SKH en aan u als belanghebbenden in de interieurindustrie: is het opzetten van een bindende richtlijn een optie?”
Levensduur van stoel korter
dankzij brandvertraging
Beheersen van geluidniveau
Zijn collega Theo Scheers is een specialist in akoestiek. “Een goede akoestiek in een ruimte is maakbaar. Het is afhankelijk van het doel van de ruimte en de hoeveelheid geluidniveau die men wil beheersen, maar in vrijwel iedere ruimte is een goede spraakverstaanbaarheid, wat meestal het doel is, bereikbaar.” Het tegenovergestelde, speech privacy in een open ruimte, komt ook vaak voor. Hij legt eerst even kort uit wat geluid precies is: “Een transversale golfbeweging van luchtdeeltjes. Vergelijkbaar met de golfbewegingen wanneer je een zwieper geeft aan het uiteinde van een touw.” Hij noemt de drie tellen die tussen bliksem en donder zitten, de snelheid van 340 meter per seconde: “Dit is de snelheid van het geluid. Geluid breidt zich uit als een steen in een vijver. De afname van geluid is 6 dB per verdubbeling van de afstand tot de geluidsbron. Goed om te weten wanneer een ruimte gevuld is met mensen en de spreker tot op grote afstand hoorbaar moet zijn. Reflectie en nagalm spelen in een gesloten ruimte een grote rol: het geluid komt later en zwakker binnen dan 340 meter per seconde. Hoe meer reflectie, hoe sneller het geluid uitsterft en de nagalmtijd toeneemt.”
Goede materialen
Voor een goede spraakverstaanbaarheid is dus een juiste verhouding tussen signaal en ruis nodig. Een luide spreker en weinig nagalm zijn ideaal (elektrische versterking kan het eerste helpen). Nauwelijks reflectie van geluid helpt ook. Gestoffeerde en tactisch geplaatste meubelen helpen bij het terugdringen van reflectie en nagalm, aldus Scheers. “Daarnaast is de bekleding van wanden en plafonds met absorberende materialen ook belangrijk. Peutz beschikt over een nagalmkamer voor onderzoek waarbij we collega’s als proefpubliek op stoelen kunnen laten plaatsnemen om een akoestische situatie te meten, ook het verschil met de stoelen zonder publiek. Dit is niet alleen van belang voor aula’s, maar ook voor concertzalen.” Voor absorptie van nagalm en reflectie geluid moet het materiaal poreus zijn om het geluid op te vangen. “Dit geldt iets meer voor wanden dan voor meubelen, maar bij dikker materiaal moeten de gaten groter zijn om de bijgeluiden op te vangen.”
STIP is het einde
van de keten
SHR Tested Quality
Robin Winkelman is bij SHR verantwoordelijk voor het testen van meubilair. Hij legt kort uit wat het label SHR Tested Quality inhoudt. “In ons land moeten alleen kinderbedden en boxen aan kwaliteitseisen voldoen, verder geen enkel meubel. Dus waarom zou je dan alsnog een meubel laten testen? Als een onafhankelijke rapportage, bijvoorbeeld voor aanbestedingen.” SHR test een meubel op veiligheid (sterkte, stabiliteit en duurzaamheid) en ergonomie. SHR Tested Quality staat onder toezicht van de Raad voor Accreditatie (RVA) en bestaat, naast de rapportage, uit een fysiek label dat aan het meubel wordt bevestigd. “Het is een kwaliteitsverklaring, geen certificatie want dat vereist periodieke controles en beoordelingen aan de hand van een bindende richtlijn en die is er niet, behalve voor kinderbedden en boxen. Er zou een bindende richtlijn kunnen worden opgesteld, maar alleen wanneer de markt dit wil. Dan kan er echt gecertificeerd gaan worden.” Inmiddels hebben bedrijven als Ahrend, Gispen, BMA en Eromes/Marko een SHR Tested Quality label. De kosten bedragen (naast de kosten voor het testen) 600 euro voor de eerste categorie die een fabrikant laat testen (bijvoorbeeld kantoorstoelen). Dit kan één stoel zijn of meerdere modellen, voor de kosten van de categorie maakt dit niets uit. Iedere daarop volgende categorie is 300 euro. “Daarnaast is het uiteraard zo dat wanneer een fabrikant met een geaccrediteerde certificatie uit het buitenland komt wij dit overnemen in onze rapportage. Dat spaart tijd en kosten uit bij het testen”, aldus Winkelman.
STIP
Tot slot vertelde Oscar van der Kroon, directeur van SHR, over het initiatief STIP. Dit is een keurmerk dat de door de overheid erkende keurmerken FSC en PEFC onder een paraplu schaart en de controles namens deze twee keurmerken uitvoert. Hout met een STIP keurmerk is dus voor de volle 100 procent afkomstig uit een verantwoord beheerd bos. STIP is ook de oplossing voor samengestelde producten: stel dat een tafel of kast voor de helft bestaat PEFC en voor de helft uit FSC hout. Onder de regels van beide certificaten kan het meubel niet volledig het ene of het andere worden genoemd, maar wel 100 procent STIP. “Dit keurmerk is het einde van de keten. STIP controleert de FSC en PEFC certificaten en de ketens die er aan vastzitten. We nemen de omvangrijke administratie uit handen en voeren periodieke steekproeven uit. We hebben inmiddels convenanten met timmerbedrijven en CBM en er zijn nu al 40 deelnemende bedrijven. Het certificeren met STIP gebeurt vanuit SKH, maar andere instanties tonen ook interesse om te werken met STIP. Dat is mooi, want dit draagt bij aan de toename van het aantal verantwoord beheerde bossen en aan transparantie in de markt.” De kosten voor bedrijven die nog geen FSC of PEFC certificaat hebben bedragen 1.250 euro, is men in bezit van een of beide certificaten dan betaalt men 250 euro voor STIP. “Hout moet gewoon altijd een verantwoorde herkomst hebben. STIP draagt daar aan bij.”
Dit artikel verscheen in Interior Business Magazine #6, maart 2018.
Abonneer je nu als je het magazine elke twee weken wilt ontvangen!